Snelle groei zonder vervetting

01 februari 2011
-
2 minuten

De jeugdfase bij de opfok van kalveren (de leeftijd van vijf tot acht maanden) is cruciaal voor het bereiken van een jongere afkalfleeftijd. In de vorige Leesvoer besteedden we aandacht aan de startfase. Dit keer is de jeugdfase aan de beurt.

Een goed rantsoen in de startfase bestaat uit fris, structuurrijk hooi, aangevuld met krachtvoer. In de jeugdfase gaan we over op een rantsoen van kuilgras en maïs, in een verhouding die vooral bepaald wordt door het ruweiwitgehalte in het kuilgras. Bij het samenstellen van een rantsoen kijken we naar het doel van de fase. Uit onderzoek en praktijkervaring weten we dat jongvee in de jeugdfase enorm hard kan groeien. We hebben groei gemeten van meer dan 1.000 gram per dag. Nu is die snelle groei natuurlijk heel mooi om snel aan het inseminatiegewicht te komen. Een belangrijk punt is echter dat we onderscheid moeten maken in type groei. Dieren kunnen groeien door vet aan te zetten of groeien door ontwikkeling van de spieren en het karkas. Dit laatste, groei van de spieren en het karkas, is wat we met het Kaliber Jongvee Plan willen bereiken.

Verhouding tussen ruw eiwit en VEM

Het doel van de jeugdfase is duidelijk: een zo hoog mogelijke daggroei in karkas en spieren zonder vervetting. Dit bereiken we met name door de juiste verhouding tussen ruw eiwit en VEM. De VEM dient 950 te bedragen en het ruw eiwit 17 procent. Een tweede norm in deze periode is een minimale gift van 2 tot 2,5 kg Euro Junior. Euro Junior is samengesteld op basis van de behoefte van het kalf en vult het eiwit en de energie aan. Dit geeft een goede basis voor een snelle daggroei in de jeugdfase.

Juiste verhouding tussen ruw eiwit en VEM is essentieel

Trage groei

De praktijk leert dat dieren in de jeugdfase vaak te langzaam groeien, waardoor we de doelstelling niet halen. Meestal ligt dit aan de rantsoensamenstelling. Bij een verkeerde verhouding van ruw eiwit en VEM, met een te laag percentage ruw eiwit, zien we vaak vervette, platte dieren, die achterblijven in hoogtemaat en totaalontwikkeling. Bij een te laag VEM-niveau in combinatie met een goed ruweiwitpercentage zien we vaak dieren die qua totale ontwikkeling achterblijven, in een vaak scherpe conditie en met een slecht haarkleed.

Graskuil is bepalend

De graskuil bepaalt dus de hoeveelheid maïs die we kunnen inzetten in het rantsoen. Deze hoeveelheid ligt vaak tussen de 15 en 35 procent. Zorg voor een goede overgang van het hooi in de startfase naar de kuil en de maïs in de jeugdfase. Een overgangshok waarbij beide rantsoenen gevoerd worden, werkt in de praktijk goed. Uw rundveespecialist kijkt graag met u mee hoe u uw jongveeopfok kunt optimaliseren.