De Elsenpas

Het centrum voor praktijkonderzoek varkensvoeding van De Heus

Rondleiding De Elsenpas

Het centrum biedt plaats aan 230 zeugen en 900 vleesvarkens

We hebben nog meer video's gemaakt van De Elsenpas; van bouw tot aankomst eerste zeugen tot het verlaten van de eerste vleesvarkens

Duurzame varkenssector

In het nieuwe landbouwbeleid, dat uitgaat van de kringloopgedachte, is het varken een onmisbare schakel. Met degelijk onderzoek en de daaruit voortvloeiende innovaties stellen we de varkenshouderij in staat om nog beter haar rol in de kringloop op een gezonde en duurzame wijze te vervullen.

Lees meer

Soort onderzoek

Op Onderzoekscentrum De Elsenpas voeren we onderzoek uit naar concepten die gericht zijn op het verbeteren van de gezondheid van de varkens, de vitaliteit van de biggen, de biest- en melkproductie van zeugen.

Lees meer

De meestgestelde vragen over de Elsenpas

over de Elsenpas

Het belang van een gezonde en duurzame varkenshouderij neemt richting toekomst, zowel nationaal als internationaal, verder toe. Gelet op de snel veranderende en uitdagende marktomstandigheden, is voortdurende vernieuwing hierin een vereiste. Reden voor De Heus om nog meer focus te leggen op haar streven om gezonde varkens, met zo weinig mogelijk belasting voor milieu en maatschappij, zo gezond mogelijk te laten groeien. Vanuit dit streven investeert De Heus in het onderzoekscentrum ’De Elsenpas’. Tot op heden hebben we onderzoek gedaan bij varkensbedrijven die, naast het voedingsonderzoek, door de externe eigenaar ook voor commerciële doeleinden werden geëxploiteerd. In sommige gevallen is het in een dergelijke situatie lastig om een bepaald type onderzoek uit te voeren, omdat dit ten koste kan gaan van het korte termijn bedrijfsresultaat van de veehouder. Door het onderzoekcentrum in eigen beheer te nemen, wordt je ook zelf verantwoordelijk voor de exploitatie. Bovendien kunnen we de omstandigheden beter conditioneren en controleren, waardoor de nauwkeurigheid van het onderzoek toeneemt.

Nederland heeft internationaal een uitstekend reputatie op het gebied van varkenshouderij. Op veel aspecten heeft het internationaal een leidende positie. Dit komt door de unieke samenwerking tussen ondernemingen en gerenommeerde kennisinstellingen (unieke kennis infra structuur). Om gericht praktijkonderzoek te kunnen uitvoeren kan De Heus terugvallen op een uitgebreid netwerk van kennispartners. Een netwerk dat in veel landen minder aanwezig is.

Wij vinden dat onderzoekscentra met name in die regio’s gelokaliseerd moeten zijn, waar de meeste kennis en ervaring betreffende de diergroep aanwezig is. Deze argumentatie ligt ook ten grondslag aan de keuze voor Nederland. Maar als in andere regio’s kennis, vakmanschap en ervaring ook onderscheidend zijn, en met deze kennis het verschil gemaakt kan worden, is goed mogelijk dat in de toekomst ook in andere regio’s onderzoekscentra worden gevestigd. Sterker nog, we verrichten reeds in enkele landen met een goede kennisinfrastructuur aangaande varkensvoeding, diverse onderzoeken.

We kregen de kans om een mooie locatie met uitbreidingsmogelijkheden te verwerven in Beuningen. Deze kans wilden wij niet voorbij laten gaan. Bovendien ligt deze locatie geografisch ook zeer gunstig wat betreft bereikbaarheid.

Het centrum biedt plaats aan 230 zeugen met bijbehorende biggen, opfokzeugen en tevens 900 vleesvarkens.

De focus ligt op voedingsonderzoek, van de biggen die worden voortgebracht, kunnen we 900 vleesvarkens tot het einde van de cyclus volgen, waarna ze uiteindelijk aan de markt worden aangeboden. De overige biggen worden ook verhandeld op de commerciële markt.

De Heus hanteert als uitgangspunt dat onderzoek zo goed mogelijk moet aansluiten op de praktijk, ofwel praktijkonderzoek. Dit betekent dat wij altijd daadwerkelijke praktijkvraagstukken als uitgangspunten nemen en hier, middels onderzoek, een antwoord op willen vinden. Wij denken dat we middels deze onderzoeksopvatting de markt de meeste toegevoegde waarde kunnen bieden, omdat opgedane inzichten (snel naar de markt vertaald kunnen worden. Het nabootsen van deze praktijk, onder gecontroleerde condities, is derhalve randvoorwaardelijk voor onderzoek.

Bij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek wil je vaak weten wat de onderliggende verklarende mechanismes zijn voor bepaalde verschijnselen. Dit betekent echter niet dat je de opgedane inzichten ook direct kan vertalen naar voedingsoplossingen. De uitkomsten staan niet altijd in relatie tot de praktijk. En juist hier willen wij het verschil maken. Verder gaan met nieuwe inzichten, die op basis van fundamenteel onderzoek zijn verkregen, en deze vertalen naar de praktijk resulterend in voedingsverbeteringen. Ons gaat het om onderzoek waarmee wij onze klanten, de varkenshouders, zo snel mogelijk verder mee kunnen ondersteunen. In onze ogen voldoet onderzoek gebaseerd op praktijkvraagstukken hier het beste toe.

Onze kerncompetentie spitst zich toe op ‘voedingsleer’, het omzetten van plantaardige grondstoffen naar dierlijke eiwitten. Het onderzoekscentrum gaat zich derhalve richten op voedingsonderzoek. Dit neemt niet weg dat we de stal wel gaan inrichten gebruikmakend van de laatste inzichten op het gebied van dierhouderij, diervoeding en datatechnologie.

Wij werken op tal van vlakken samen met diverse kennisinstellingen. Ook voor specifieke voeronderzoeken die wij in het nieuwe ontwikkelcentrum gaan opzetten en uitvoeren, zal er ongetwijfeld een samenwerkingsverband met kennisinstellingen worden gezocht.

Wij staan inderdaad voor openheid en transparantie. Om het risico van ziekteinsleep te vermijden, kan er helaas geen bezoek aan het onderzoekscentrum worden gebracht.

Op dit moment hebben we nationaal en internationaal al meerdere onderzoekscentra voor rundvee en pluimvee. Op deze onderzoekscentra verrichten we naar volle tevredenheid goede praktijkonderzoeken die leiden tot nieuwe inzichten. Inzichten die impulsen geven aan onze voortdurende productverbeteringsprocessen. De huidige onderzoekscentra bieden die mogelijkheden en capaciteit die wij voor ons onderzoek nodig hebben. Op dit moment is er derhalve geen aanleiding om een nieuw onderzoekscentrum voor genoemde diergroepen te ontwikkelen.